Kunstenaars die naar nieuwe wegen zoeken, exposeren bij voorkeur in deSalon de la Société Nationale des Beaux-Arts, waarvan Pierre Puvis de Chavannes de tweede president is en Odilon Redon de derde. Hier krijgt ook de decoratieve schilderkunst een plaats. Het symbolisme – met kunstenaars als Gustave Moreau en Eugène Carrière – dringt er zonder problemen door. Toch zijn ook hier echt gedurfde werken een zeldzaamheid. In 1895 exposeren er de kunstenaars van de Nabis, voorop Félix Vallotton en Maurice Denis. In 1901 toont hij er zijn schilderijHommage aan Cézanne (1900, nu collectie Musée d’Orsay). De salon biedt een goed platform aan schilders als Charles Cottet, Maurice Lobre, Gaston La Touche, Paul-César Helleu, Lucien Simon en Maxime Dethomas. Heel interessant is de afdeling met beeldhouwwerk van Auguste Rodin, Aristide Maillol, Émile-Antoine Bourdelle en Paul-Albert Bartholomé. De impressionisten kampten al eerder met de vraag hoe en waar ze hun schilderijen konden tonen, omdat de Salon slechts met grote tegenzin zijn deuren opende voor alles wat niet voldeed aan de academische standaard. Aan dit probleem komt een einde door de opening van de Salon des Indépendants in 1884 in Parijs, waar iedereen die dat wenst vrije toegang heeft. Het voornaamste uitgangspunt van deze salon – ‘geen prijzen, geen jury’ – trekt sommigen aan, maar schrikt anderen juist af omdat hun werk zomaar naast dat van een of andere amateurschilder kan komen te hangen. Ook Vincent van Gogh stuurt zijn schilderijen vanuit Arles en Saint-Rémy naar de Onafhankelijken. Maar zijn doeken wekken geen bijzondere belangstelling op bij het publiek en blijven bij de toenmalige kunstliefhebbers zo goed als onopgemerkt; mogelijk worden ze beschouwd als werk van een amateur. In diezelfde salon stellen de neo-impressionisten onder aanvoering van Georges Seurat en Paul Signac hun werken tentoon, later gevolgd door Pierre Bonnard, Édouard Vuillard, Ker-Xavier Roussel, Maurice Denis en Félix Vallotton.
Félix Vallotton, Vrouw achter een piano, 1904, olieverf op doek, 43,5 x 57 cm © State Hermitage Museum, St Petersburg
De symbolisten
Pierre Puvis de Chavannes (1824–1898) wordt algemeen als de belangrijkste figuur van het symbolisme beschouwd. Deze meester, die zijn allegorieën baseert op oude tradities, wordt gerespecteerd door de meest uiteenlopende nieuwe kunstenaars. Zowel bij de impressionisten en Gauguin als bij de grondleggers van de avant-garde geldt hij als een voorbeeld. Een opvallende figuur onder de jonge symbolisten is Maurice Denis, maar deze Nabi des belles icônes is volstrekt niet van plan zijn Nabisvrienden in de steek te laten.
In Frankrijk, buurlanden België en Duitsland, en ook in het verre Rusland, komt het symbolisme gelijktijdig tot ontwikkeling in de schilderkunst en de literatuur. In de schilderkunst geven de impressionisten en hun navolgers de voorkeur aan de werkelijkheid, niet aan legendes, visioenen en fantasieën. Mystiek, het leven na de dood, abstractie, flirten met godsdienst en esoterische filosofie – dit alles is Degas, Renoir, Monet en Pissarro volkomen vreemd. Ook hun opvolgers Bonnard, Vuillard, Roussel en Vallotton voelen zich er niet toe aangetrokken. Alleen bij Denis en Sérusier komen symbolistische elementen voor.
Het begin van de Nabis
In 1888 brengt Paul Sérusier een bijzonder schilderij mee uit Bretagne, na zijn verblijf daar met Gauguin. Sérusier, destijds klassenoudste (massier) van zijn groep in de Académie Julian (de studio waar aankomende schilders tegen betaling werken), toont hun zijn zogenaamde Talisman (collectie Musée d’Orsay, Parijs). Deze kleine compositie, op het deksel van een sigarendoosje geschilderd, heeft hij in Bretagne letterlijk op aanwijzingen van Gauguin gemaakt. Van hem heeft hij ook geleerd om zoveel mogelijk onvermengde kleuren te gebruiken. Voor Denis, Bonnard en andere toekomstige schilders van de Nabis is dit een ware openbaring. Denis, dan twintig jaar, zal later zeggen: ‘Bedenk dat een schilderij, voordat het een krijgspaard, een vrouwelijk naakt of een genrewerk is, in wezen een plat oppervlak is met kleuren in een bepaalde ordening’ (1890).
`
Het werk van de Nabisschilders kenmerkt zich door ontbrekend lineair perspectief, de opeenstapeling van kleurvlakken, en het gebruik van contouren en onvermengde kleuren, uit een doorgaans felgekleurd palet. Tot hun onderwerpen behoren (arcadische) landschappen, stadsgezichten, interieurs en scènes uit het dagelijks leven. Daarnaast zijn deze kunstenaars ambitieuze decoratieve schilders. Zo maken Bonnard en Denis werk voor overheidsgebouwen en voor de interieurs van rijke burgers. Zo willen ze de grenzen doen vervagen tussen hoge en lage kunst. Beiden ontwikkelen zich tot decoratieschilders van het hoogste niveau. Twintig jaar na het begin van de Nabis maken zij hun prachtige ‘muurschilderingen’ voor het herenhuis van de Moskouse industrieel en verzamelaar Ivan Morozov (1871-1921). Deze uitzonderlijke decoraties vormen hoogtepunten in de huidige tentoonstelling Gauguin, Bonnard, Denis. Een Russische liefde voor Franse kunst.
Pierre Puvis de Chavannes, Vrouw op het strand, 1887, olieverf op papier, overgezet op doek, 75.3 x 74,5 cm © State Hermitage Museum, St Petersburg
Morozov en Sjtsjoekin
In tegenstelling tot de expositie Matisse tot Malevich in 2010, waar de meeste schilderijen uit de collectie van Sergej Sjtsjoekin kwamen, hebben deze keer de werken uit de verzameling van Ivan Morozov de overhand. Aanvankelijk zijn beide Moskouse collecties aan elkaar gelijkwaardig: de verzamelaars leggen allebei een hoogwaardige collectie aan van Franse impressionisten. Enige tijd later gaan de wegen van beiden enigszins uiteen. Zodra Sergej Sjtsjoekin, niet bang om zich in het ongewisse te storten, Matisse en het fauvisme ontdekt, bestelt hij bij Matisse ongekende decoratieve schilderijen als De rode kamer, Familieportret, De dans en De muziek. Sjtsjoekin is oprecht verbaasd over de aarzelingen van zijn vriend en rivaal Morozov. Hij wijt dit aan de Russische schilders die Morozov adviseren bij zijn aankopen. Sjtsjoekin verzamelt onafhankelijker. Morozov doet wel gedurfde aankopen, maar overdenkt zorgvuldig elke stap van tevoren, neemt geen overhaaste beslissingen. Sjtsjoekin ziet wel Bonnard over het hoofd, omdat hij in hem slechts een navolger van Monet en Pissarro ziet, terwijl Morozov de grote originaliteit van de schilder al snel onderkent. Onder de vroege aanwinsten van Sjtsjoekin bevinden zich veel werken van symbolisten: Firmin Maglin, Alfred Guilloux, Gaston La Touche, Pierre Puvis de Chavannes, Eugène Carrière… Maar na verloop van tijd moeten zij hun plaats aan de muur afstaan. Alleen De arme visservan Puvis blijft in het zicht. Sjtsjoekin blijft wel trouw aan Maurice Denis, al is hij niet bijzonder enthousiast over De geschiedenis van Amor en Psyche, die Denis voor Morozov had geschilderd.
Voor Ivan Morozov komt Pierre Bonnard op de eerste plaats. Van deze kunstenaar bezit hij niet alleen het vroege Landschap in de Dauphiné, aantrekkelijk door de subtiele kleurgradaties, maar ook later werk als Trein en aken, schijnbaar onopvallend maar toch indringend. De verzamelaar die in zijn jonge jaren zelf landschappen schilderde, is vooral gecharmeerd van afbeeldingen van de natuur waarin terloops, maar onmiskenbaar eigentijdse elementen doordringen. Tot de grote successen van Bonnard en zijn opdrachtgever behoren de Parijse pendanten (Ochtend in Parijs en Avond in Parijs) en uiteraard het triptiek Aan de Middellandse Zee, een van de hoogtepunten van decoratieve schilderkunst uit het begin van de twintigste eeuw.
Auguste Rodin, De zondares (de vervloekte). Studie, c. 1885 © State Hermitage Museum, St Petersburg
De Nabis
Het belangrijkste deel van deze tentoonstelling is gewijd aan de Nabis, dat wil zeggen: Bonnard (Nabi Japonard), Denis (Nabi des belles icônes), Vuillard, Roussel en Vallotton (Nabi d’étranger). In een gesprek met Henri Matisse noemt Pierre Bonnard zich ‘de laatste impressionist’. In deze bekentenis klinkt iets door van besef dat de methode van het impressionisme uitgeput is. Dat verklaart mede waarom de Nabisschilders, ondanks hun uitzonderlijke talenten, er niet in slaagden andere schilders over te halen zich bij hen te voegen. Veel kunstenaars droomden van radicale veranderingen. Zoals Bonnard zelf zegt: 'Toen mijn vrienden en ik de impressionisten achterna gingen en poogden dat wat zij hadden bereikt, verder te ontwikkelen, deden we ons best hun naturalistische voorstellingen over kleur te overwinnen. Wij stonden strenger tegenover de compositie. Ook moest er meer gehaald worden uit kleur als expressiemiddel. Maar de vooruitgang ging steeds sneller, de samenleving maakte zich op om het kubisme en het surrealisme te onthalen, nog voordat wij ons doel hadden bereikt. Wij kwamen in een soort vacuüm terecht.’
Édouard Vuillard, Interieur, 1899, olieverf op hardboard, overgezet op paneel, 52 x 79 cm © State Hermitage Museum, St Petersburg
Bonnard en Denis hebben beiden naar uitwegen gezocht uit de crisis in de schilderkunst, zoals zij die ervoeren. Een crisis die niet evident was voor hun tijdgenoten. Ook Gauguin zoekt naar andere wegen: werkwijzen uit de volkskunst, die teruggaan op de Europese middeleeuwen (met haar puurheid) en op de cultuur van de ‘primitieve’, ‘pure’ volkeren zoals die in Polynesië. Redon past beelden uit het Verre Oosten toe en daalt af in de duistere diepten van het onderbewustzijn.
De Nabis hebben wel artistieke raakvlakken met deze meesters, maar leven in een andere wereld, een ‘huiselijke’ werkelijkheid, die zachter en goedaardiger is. Dat is het wat het moeder-thema van Denis, de drukke kinderscharen van Bonnard, de plattelandsfeesten van Roussel en de interieurs van Vuillard en Vallotton zo sympathiek maakt. Hoewel de motieven van de beide laatstgenoemden veel op elkaar lijken, roepen hun doeken volstrekt verschillende emoties op. De Nabisschilders zijn echter uniek doordat zij bij alle verschillen steeds wederzijds begrip en onderlinge steun tonen.
Voor de samenstelling van de expositie is geput uit de collectie van het Staatsmuseum de Hermitage in St.-Petersburg. De collectie is – net als in andere musea, zelfs de allergrootste – niet vrij van lacunes; in de eerste plaats is gestreefd naar een zo aantrekkelijk mogelijk geheel. Dat betekent in dit geval dat vrijwel de complete verzameling schilderkunst van de Nabis naar Amsterdam komt, iets wat nog nooit eerder voor enige andere tentoonstelling in het buitenland is gedaan. Na de opening in 2014 van de nieuwe annex, het gebouw van de Generale Staf tegenover het Winterpaleis, zal dat voorlopig ook niet het geval zijn. De verzamelingen van Morozov en Sjtsjoekin krijgen daar een permanente en volwaardige plaats.
Édouard Vuillard, Kinderen, 1909, tempera op papier, geplakt op doek, 84,5 x 77,7 cm © State Hermitage Museum, St Petersburg